Vijftig jaar geleden was er al zorg of de ambities van ‘Woudschoten’ (integrale, persoonlijke, continue zorg) de huisarts niet teveel zouden worden. Aanvankelijk leidden die ambities tot een internationaal gewaardeerde opbloei van de Nederlandse huisartsengeneeskunde. Ook op wetenschappelijk gebied staat die al jaren aan de absolute top met goed gekwalificeerd onderzoek en intensieve implementatie, met name in de vorm van de onvolprezen NHG-Standaarden met diverse daaraan gekoppelde nascholingsmodules.
Uitbreiding en verspreiding van huisartsgeneeskundige kennis lijkt echter het generalistische karakter van de huisartsgeneeskunde te ondergraven: de grotere standaarden bevatten zo’n 20 pagina’s gecondenseerde tekst met tabellen en beslisbomen, streefwaarden en afkapwaarden, vragenlijsten en medicatieadviezen die wij geacht worden te kennen en te hanteren. Daarnaast zijn er nog zo’n 100 andere standaarden, diverse LESA’s, Standpunten, Handreikingen, Therapeutische richtlijnen en drie dikke boeken met Kleine Kwalen. Ondertussen ontwikkelt de kennis zich verder. Dit allemaal bijhouden leidt tot een puur reactief bestaan, waarin intrinsieke motivatie en creativiteit schade leiden. Het draagt bij aan het gevoel van overbelasting dat onder veel huisartsen leeft.
Logisch dat er dus over differentiatie nagedacht wordt: verdiepingsmodules in de opleiding, kaderopleidingen, aandachtsgebieden binnen samenwerkingsverbanden: de aantrekkingskracht daarvan schuilt misschien mede in het excuus dat deze bieden voor het loslaten van de eis álles bij te moeten houden. Sommigen hebben dat streven sowieso al opgegeven of zijn zich langs zelfgekozen paden gaan bewegen.
Daarmee verandert het schijnbaar onbetwistbare nut van meer kennis in een bedreiging van het - nog steeds met de mond beleden - ideaal van ‘Woudschoten’ . Moeten we die idealen loslaten of ziet iemand nog een uitweg?