Bij mevrouw Lall, 45 jaar, heeft de huisarts de diagnose ziekte van Graves gesteld. Zij kwam aanvankelijk op het spreekuur in verband met hartkloppingen. Bij onderzoek had ze een regelmatige hartslag van 100 slagen per minuut. De huisarts legt uit wat de ziekte van Graves inhoudt en dat hij haar voor behandeling zal doorverwijzen naar de internist. Hij vertelt haar dat er diverse behandelmogelijkheden zijn: medicamenteus, met radioactief jodium en operatief. Hij zegt (1) dat behandeling met radioactief jodium eerste keus is bij de ziekte van Graves.
1. De bewering na (1) is correct.
Mevrouw Lall vraagt of de huisarts op dit moment iets aan haar hartkloppingen kan doen, omdat ze hier veel last van heeft. De huisarts schrijft haar een bètablokker voor.
2. Dit is correct.
De huisarts verricht in zijn praktijk spirometrie. De praktijkondersteuner neemt voortaan de uitvoering hiervan op zich. Met de huisarts bespreekt ze de instructies die ze wil meegeven aan de patiënt. Ze stelt dat de patiënt (1) vanaf 8 uur voor de spirometrie geen kortwerkende bronchusverwijders mag gebruiken en (2) vanaf 12 uur voor de spirometrie geen langwerkende bronchusverwijders. Als het nodig is een bronchusverwijder toe te dienen, bij een FEV1/FVC-ratio < 0,7, moet de patiënt (3) na het gebruik van salbutamol 30 minuten wachten, alvorens de meting wordt herhaald.
3. De genoemde tijdsduur na (1) is correct.
4. De genoemde tijdsduur na (2) is correct.
5. De genoemde tijdsduur na (3) is correct.
Op het spreekuur van de huisarts komt Johan, 28 jaar. Hij heeft sinds een week een pijnloze zweer op zijn penis. Bij navraag blijkt Johan onbeschermde homo- en heteroseksuele contacten te hebben. De huisarts onderzoekt Johan en ziet inderdaad een zweer op de glans van de penis. De bodem van de zweer voelt hard aan bij palpatie. In de lies palpeert de huisarts een aantal klieren, die bij palpatie pijnlijk zijn. De huisarts denkt aan syfilis (lues).
6. Hierbij past de harde bodem van de zweer.
7. Hierbij passen de pijnlijke, vergrote inguïnale lymfeklieren.
De huisarts laat serologisch onderzoek doen. De luesserologie blijkt negatief.
8. Dit sluit syfilis uit.
Het consult van de heer De Boer, 46 jaar, is aanleiding voor een leergesprek. Patiënt presenteerde zich met nachtelijke tintelingen in de hand en de aios denkt aan het carpaletunnelsyndroom (CTS). De opleider beweert dat bij CTS sprake is van een beklemming van (1) de nervus ulnaris in de pols. Ook stelt hij dat (2) provocatietests een sterke bewijskracht hebben voor het stellen van deze diagnose.
9. De genoemde zenuw na (1) is correct.
10. De bewering na (2) is correct.
De antwoorden staan elders in dit nummer.