De behandeling van artrose door de huisarts bestaat vooral uit ‘pappen en nathouden’. Pas in een laat stadium van de ziekte kan de orthopeed chirurgisch ingrijpen: de huisarts verwijst per jaar één op de zeven patiënten met artroseklachten naar de tweede lijn. De overigen zijn aangewezen op pijnstillers, waarbij het vaak zoeken is naar het middel met de minste bijwerkingen.
Opmerkelijk is het relatief geringe aantal patiënten met artroseklachten dat de huisarts per jaar ziet. Naar schatting zijn er 3 tot 4 keer zoveel artrosepatiënten als er per jaar op het spreekuur komen. In 2001 registreerde de huisarts voor 33 van de 1000 patiënten ouder dan 45 jaar een episode met artroseklachten (in figuur 1 prevalentie genoemd). Deze cijfers zijn afhankelijk van de leeftijd en hoger voor vrouwen dan voor mannen. Het merendeel van de artrosepatiënten (70%) behandelde de huisarts zelf door medicatie voor te schrijven, 15% verwees hij door zonder daarnaast nog een recept mee te geven. De overigen kregen zowel een recept als een verwijzing. Artrose van de knie komt het meest voor in de huisartsenpraktijk: 40% van de patiënten, gevolgd door artrose van de heup: ruim een kwart van de patiënten.
Voorschrijven
Patiënten met artrose gebruiken vaak alleen analgetica in periodes waarin de klachten en pijn opleven. Diclofenac is de meest voorgeschreven pijnstiller, gevolgd door paracetamol (tabel). Bij de medicamenteuze behandeling van artrosepatiënten is het vaak laveren tussen werkzaamheid en bijwerkingen. Dit verklaart waarom bijna de helft van de patiënten met artroseklachten in 2001 verschillende soorten pijnstillers kreeg voorgeschreven. Vanwege gastro-intestinale bijwerkingen kreeg een kwart van de artrosepatiënten met pijnmedicatie tevens een protonpompremmer of H 2-receptorantagonist. Hoewel de verwachting is dat COX-2-remmers minder maagproblemen geven, kreeg ook een kwart van de patiënten die COX-2-remmers gebruikten een maagmiddel. Dat wordt wellicht verklaard doordat deze middelen in 2001 nog niet lang op de markt waren en het merendeel van de gebruikers, voorafgaand aan de COX-2-remmers, andere NSAID's had geslikt. Een weinig toegepaste behandelmogelijkheid is het geven van corticosteroïdinjecties; van alle patiënten met medicatie voor artrose kreeg 2,5% een triamcinolonacetonide-injectie. Bovendien blijkt deze behandeling geclusterd in praktijken: deze patiënten zijn ingeschreven in een derde van de huisartsenpraktijken.
Paracetamol + combinatiepreparaten | 22,8 |
NSAID's: | |
– diclofenac+combinatiepreparaten | 29,0 |
– rofecoxib en celecoxib | 10,6 |
– ibuprofen | 9,7 |
– naproxen | 8,4 |
– overige NSAID's en salicylaten | 10,4 |
Opioïden | 9,2 |
Verwijzen
Van de verwezen patiënten met artroseklachten gaat de helft naar de orthopeed, chirurg of reumatoloog, de andere helft gaat naar een van de paramedische disciplines fysiotherapie, oefentherapie Cesar of Mensendieck ( figuur 2). De verschillen tussen de leeftijdsgroepen zijn niet groot.
De hier beschreven analyses zijn uitgevoerd op LINH-gegevens. LINH is een project van WOK, NIVEL, LHV en NHG. In 2001 participeerden ruim 120 huisartsenpraktijken. Zie voor meer informatie over LINH en over de hier beschreven gegevens www.linh.nl. Reacties naar info@linh.nl.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.