Het bewijs als basis voor goede zorg is dus een illusie, zo schrijft de RVS. Voor zover daarmee bedoeld wordt dat evidence-based practice met haar voorkeur voor RCT’s niet in staat is een antwoord te geven op alle zorgvragen, heeft hij met die uitspraak gelijk. De voordelen van een bewezen effectieve interventie moeten immers ook voor de individuele patiënt de moeite waard zijn en uitstijgen boven de lasten ervan.
Bedenkelijk is de suggestie van de raad dat de evidence-based practice beweging dat ooit ontkend zou hebben. Voor zover er afwijkingen zijn in de zin van ongewenste standaardisering van zorg, zijn die uitgelokt door ongepast gebruik van indicatoren en bijbehorende beloningssystemen.
Nog bedenkelijker is het dat de kritiek van de raad op evidence-based practice zich in feite laat lezen als kritiek op de westerse medische wetenschap als geheel. Evidence-based practice is immers niet veel meer dan het ordentelijk doorvlooien, systematisch samenvatten en duiden van de resultaten daarvan.
Natuurlijk is de medische wetenschap reductionistisch, heeft ze een voorkeur voor meetbare en objectiveerbare zaken en het zoveel mogelijk neutraliseren van verstorende variabelen en zijn de gekozen uitkomstmaten voor discussie vatbaar. Dezelfde kritiek viel ook ver voordat evidence-based practice was uitgevonden in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw op de medische wetenschap te beluisteren. Ook toen al kwam men vaak met holistische alternatieven.
Uiteraard moet een arts bij het gebruik van medische kennis in de praktijk ook rekening houden met ‘context’, zoals opvattingen, voorkeuren en waarden van patiënten. De meeste richtlijnteksten en praktiserende artsen zijn zich daar afdoende van bewust.
Het is onbegrijpelijk dat de raad voorstelt om besluiten die rekening houden met al deze ‘pluriforme’ en ‘dynamische’ variabelen te beschouwen als experimenten en het voor te stellen dat men daarvan kan leren, alsof deze experimenten bruikbare kennis zullen opleveren. Een experiment veronderstelt een heldere vraagstelling en afdoende controle van de relevante variabelen. De opbrengst van besluitvorming op basis van de ‘verbinding’ of ‘integratie’ van heterogene variabelen zal doorgaans niet meer zijn dan een verzameling oninterpreteerbare casuïstiek. Als artsen daar inzichten aan gaan ontlenen, zal het gaan om opvattingen waarvan de juistheid nog moet worden bewezen. Dergelijke opinies zijn gemakkelijk vertekend door persoonlijke preoccupaties en verschillen wezenlijk van kennis. Anders dan de raad stelt is kennis bij uitstek niet persoonlijk, behalve in de triviale zin dat een persoon kennis kan bezitten. Kennis veronderstelt een methode die ook voor anderen inzichtelijk en overdraagbaar is en is daarmee op zijn minst intersubjectief.