De huisartsen vulden vragenlijsten in over 460 palliatieve patiënten voor deelname aan een PaTz-groep en over 305 palliatieve patiënten een jaar na deelname aan een PaTz-groep. Na een jaar gaven meer huisartsen aan dat alle palliatieve patiënten in beeld waren (54,3% versus 17,6%). In het PaTz-jaar werden 188 van de 305 patiënten (64,8%) opgenomen in het PaTz-register. Van deze patiënten was vaker dan bij patiënten buiten het register bekend waar zij wilden overlijden (97,3% versus 88,1%), schatte hun huisarts eerder een aankomend overlijden in (92,5% versus 72,%) en werd palliatieve zorg vaker meer dan een maand voor overlijden ingezet (80,2% versus 53%). Met de patiënten in het register vonden ook vaker gesprekken plaats over levenseinde, fysieke klachten en existentiële vragen. Patiënten die werden besproken tijdens de bijeenkomsten ontvingen eerder palliatieve zorg dan patiënten die niet werden besproken (zorg > 1 maand voor overlijden 83,4% versus 69%).
In het onderzoek blijft echter onduidelijk waarom de ene patiënt wel en de andere patiënt niet werd opgenomen in het register of werd besproken tijdens de bijeenkomsten. Een verschillende case-mix kan de resultaten flink hebben beïnvloed: urgente patiënten komen eerder in het register, worden eerder besproken tijdens de bijeenkomst en krijgen daardoor eerder zorg. Desalniettemin geven de resultaten een voorzichtig positief beeld van de implementatie van PaTz-groepen in ons land.
Literatuur
- Van der Plas AG, et al. Improving palliative care provision in primary care: a pre- and post-survey evaluation among PaTz groups. Br J Gen Pract 2018;68:e351-9. Doi: 10.3399/bjgp18X695753.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.