Samenvatting
Ongeveer 5 procent van de peuters stottert als zij gaan praten, maar voor de leeftijd van 9 jaar gaat dit bij de meeste kinderen over. Uiteindelijk blijft 1 procent van hen stotteren. De huisarts krijgt een paar keer per jaar vragen over dit fenomeen: wat is de rol van de ouders; wat is de beste interventie?
Van ouder op kind
Er ligt een al dan niet erfelijke aanleg ten grondslag aan stotteren. Als die er niet is, krijgt een kind het probleem ook niet. Is die aanleg er wel, dan hangt het van de omstandigheden af of het kind gaat of blijft stotteren. Ouders die zelf gestotterd hebben, hebben een kans van 25 procent op een stotterend kind, maar dat komt niet doordat het kind het van de ouder ‘overneemt’. De timing van de spraakbeweging, de afstemming van de vele betrokken kleine spiertjes en de ademhaling vormen een ingewikkeld mechanisme. Bij het zogenoemde ‘kernstotteren’ op jonge leeftijd is er hoorbaar iets mis in de timing van de spraakspieren. Het stotteren ontstaat als het kind de missers waarneemt en deze probeert te corrigeren. Het kind wil voorkomen dat hij fouten maakt en dat levert stress op. Bepaalde vormen van spreken zijn technisch gemakkelijker qua timing en dan treedt stotteren niet op; denk aan fluisteren, playbacken of tellen.
Meespelende omstandigheden
De oorzaak van stotteren ligt in de aanleg, maar omstandigheden kunnen wel aanleiding zijn. Snelle praters zullen eerder last hebben van stotteren dan langzame. Spanning is een belangrijke factor, dus het probleem kan verergeren na de geboorte van een broertje of zusje, of na een scheiding. Stotteren is te beschouwen als een signaal dat er iets met een kind aan de hand is. Ouders zijn niet de schuld van het optreden van stotteren, maar hun houding tegenover het verschijnsel is wel van belang. Gezinnen met veel onrust en waarin slecht naar elkaar wordt geluisterd, zijn niet bevorderlijk voor stotteraars. Kinderen met een Down-syndroom lopen een verhoogd risico, evenals kinderen bij wie de spraak- en taalontwikkeling langzaam op gang komt, en kinderen die meertalig worden opgevoed.
Verschillende stotters
Koen van 7 jaar praat met een harde stem, hij herhaalde bepaalde woorddelen en dan valt op hoe krampachtig zijn spieren bezig zijn. ‘Dododokter, ik heb pijpijpijn.’ Vaak bewegen zijn hoofd of armen mee. Zijn reactie op stress is vechten, ook bij zijn manier van praten: heftig en krampachtig, met veel inzet van kracht om vooral niet te stotteren. Blijkbaar heeft Koen van zijn omgeving het idee gekregen dat stotteren niet mag en verzet hij zich er hevig tegen. Liza van 9 jaar praat heel weinig. Ze is ook erg verlegen. Soms stopt ze met praten omdat het niet lukt. Ze heeft moeite met bepaalde letters, bijvoorbeeld de P, en ze noemt haar vader niet pppppapa, maar bij zijn voornaam, Wim. Bij haar is de reactie op stress en stotteren vooral vermijding: van praten in het algemeen en vooral van de klanken waar ze moeite mee heeft. Gerwen van 8 reageert op stress met verstijving van angst (bevriezing). Bij het stotteren houdt hij de klanken heel lang aan: ‘Eh-eh-eh-eeeeeeeven kijken!’ Het is geen vechtreactie of vermijding, maar een soort verlamming. De woorden komen er niet uit en Gerwen heeft het idee dat hij daar niets aan kan doen. Deze vormen van stotteren wijzen op een sterke intolerantie voor het kernstotteren.
Wat kan de huisarts doen?
Bij een kind dat stottert gaat de huisarts na in hoeverre er een aanleg bestaat, welke omstandigheden het stotteren luxeren en de houding van de ouders tegenover het probleem. Is er veel spanning in de opvoeding? Worden hoge eisen aan het kind gesteld, waarbij de spraak steeds wordt verbeterd? Is het levenstempo hoog met weinig aandacht, weinig luisteren of overactiviteit? Noot 1De huisarts adviseert de ouders om rustig te spreken en zo mogelijk een lager leeftempo te kiezen. De tolerantie jegens het stotteren is van wezenlijk belang. Stotteren ‘mag’ best: om dit te illustreren kan de huisarts eventueel zelf wat losse stotters maken. Als die boodschap wordt begrepen en de ouders het zelfvertrouwen van hun kind stimuleren, verdwijnt de stressreactie vaak. Het probleem reduceert dan veelal tot wat incidentele, rustige stotters, die nauwelijks hinderlijk hoeven te zijn. Die tolerantie kunnen ouders onderstrepen door zelf ook af en toe een stotter te maken en hun kind niet steeds te verbeteren. Op school kunnen de kinderen met alles meedoen, hoewel ze soms uit het stotteren voordeel putten door geen spreekbeurten te hoeven houden. Overleg met de leerkracht en de schoollogopedist is dan zinvol. Kinderen die stotteren kunnen later alle beroepen uitvoeren, behalve nieuwslezer en verkeersleider. In het algemeen is overleg met een logopedist aan te raden bij taal- en spraakproblemen of bij niet willen spreken. Bij beginnend stotteren kan een afwachtend beleid worden gevoerd, maar als de intolerantie voor het stotteren groot is en zeker bij stotteren op oudere leeftijd (>10 jaar) is de hulp van een logopedist zinvol. Niet alle logopedisten zijn speciaal getraind in stotteren; specialisten zijn te vinden via www.stottercentra.nl of www.stotteren.nl.
Louwrens Boomsma, huisarts, wetenschappelijk medewerker NHG
Voetnoten
- Noot 1.↲
Het boek bevat een vragenlijst voor de diagnostiek (te downloaden via www.oudersonline.nl).
Reacties
Er zijn nog geen reacties.