Ontwikkelingen binnen de cardiologie en de publicatie van een aantal geactualiseerde cardiologische NHG-Standaarden waren de reden om zeven jaar na de eerste druk een nieuwe, herziene druk uit te geven. De redactie handhaafde de opbouw van een aantal algemene, meer theoretische hoofdstukken, gevolgd door op de huisarts toegesneden, meer praktische hoofdstukken. Daarbij werd zo veel mogelijk uitgegaan van voor de huisarts herkenbare casuïstiek. Alle belangrijke deelgebieden voor de huisarts komen aan bod. In het algemene deel besteden de auteurs aandacht aan de epidemiologie van hart- en vaatziekten, het cardiovasculair risicoprofiel, diagnostiek in het algemeen, aangeboren hart- en vaatziekten, en er is een algemeen hoofdstuk over geneesmiddelen. In het klachtgerichte deel komt achtereenvolgens aan bod: diagnostiek bij pijn op de borst, stabiele angina pectoris, hartinfarct en instabiele angina pectoris, cardiomyopathie, hartkloppingen, atriumfibrilleren, hartfalen (acuut en chronisch), perifeer arterieel vaatlijden, hartklepafwijkingen en revalidatie. De vraag is of de redactie erin geslaagd is een zo praktisch en op de huisarts gericht mogelijk boek te maken. Wat mij betreft is dat daar maar ten dele gelukt. In het klachtgerichte deel gaat mijn lof uit naar de auteurs van de hoofdstukken over hartfalen (prachtig hoofdstuk), diagnostiek bij pijn op de borst en perifeer arterieel vaatlijden. Deze hoofdstukken zijn duidelijk geschreven door huisartsen (als eerste auteur), vanuit een herkenbaar huisartsgeneeskundig perspectief, en ze sluiten aan bij de kennis van de doelgroep. Bij een aantal andere hoofdstukken is dat huisartsgeneeskundige perspectief helaas minder goed herkenbaar. Zo vroeg ik me tijdens het lezen af wat de rol van de huisarts-auteur is geweest bij het schrijven van de hoofdstukken over diagnostische methoden, hartkloppingen en hartklepafwijkingen. In die hoofdstukken was de huisarts tweede auteur, en dat was te merken. Met plezier las ik het hoofdstuk over hart- en vaatziekten in Nederland. De auteur weet een genuanceerd beeld te schetsen van de epidemiologie, met al haar valkuilen, ‘mitsen’ en ‘maren’, met oog voor wetenschappelijke evidentie. Het hoofdstuk eindigt verrassend met een verwijzing naar de discussie over de poly-pill. Al met al is het boek zeker de moeite waard voor Nederlandse huisartsen. Op onderdelen is er bij een eventuele derde druk (over zeven jaar?) echter beslist nog terreinwinst te boeken.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.