Nieuws

Snotteren en snuffen

Gepubliceerd
10 juni 2002

De huisarts schreef in 2000 aan 2,4% van zijn patiënten een middel voor tegen allergische rhinitis (ICPC-code R97) of allergische conjunctivitis (F71). Dit percentage is laag in vergelijking met de in de literatuur vermelde prevalenties van deze klachten van 5 tot 20%. Het meest voorgeschreven middel was levocabastine, gevolgd door cetirizine ( tabel). Ruim de helft van de middelen behoorde tot de antihistaminica (57%), een derde tot de corticosteroïden (32%) en de overige 11% tot de cromoglicinezuren. De meeste middelen waren bestemd voor nasale (41%) of systemische toediening (39%); 20% was een oogmiddel.

Seizoenseffect

De piek van de voorschriften lag in de maanden april, mei en juni ( figuur): 52% van de anti-allergica schreef de huisarts in deze maanden uit. Op het moment dat de allergene berk-, gras- en bijvoetpollen toenamen, steeg ook het aantal antihistaminica- en cromoglicinezuurrecepten. Opvallend is dat corticosteroïdvoorschriften gelijkmatiger over het jaar waren verdeeld met slechts een lichte stijging in het voorjaar. De spreiding van de voorschriften over het jaar suggereert dat bij een deel van de patiënten de allergische problemen niet seizoengebonden zijn. En dat lijkt ook te kloppen als we de aantallen patiënten die in de verschillende jaargetijden een recept kregen in ogenschouw nemen. Het gros van de patiënten had last in het ‘hooikoorts’-seizoen: 70% van de patiënten kwam voor een recept. Een aanzienlijk deel (60%) van alle patiënten voor wie de huisarts in 2000 een anti-allergicum voorschreef, kreeg echter ook een recept op een ander moment in het jaar. Uit deze laatste observatie vloeit voort dat bij 40% van de patiënten de voorschriften zich beperkten tot het hooikoortsseizoen. Ruim twee derde van de patiënten kreeg antihistaminica (68%), bijna de helft (46%) corticosteroïden en 16% cromoglicinezuur. Slechts een kwart van de patiënten kreeg middelen uit meerdere farmacotherapeutische groepen, meestal een corticosteroïd met een antihistaminicum (16% van alle patiënten).

TabelTop-10 van anti-allergica (in percentages van alle uitgeschreven anti-allergica) voorgeschreven voor de diagnoses allergische rh
  indeling anti-allergica%
1levocabastinea15,5
2cetirizine*a13,4
3loratadine*a11,3
4budenosidec11,1
5beclometasonc10,9
6cromoglicinezuur*cz10,7
7fluticasonc6,8
8fexofenadinea6,4
9mizolastinea2,7
10azelastinea2,0
 overige anti-allergica 9,7
* zelfzorgmiddelen die sinds 1 september 1999 bij kortdurend gebruik niet meer vergoed worden c: corticosteroïden, cz: cromoglicinezuur, a: antihistaminica

De hier beschreven analyses zijn uitgevoerd op LINH-gegevens. LINH is een project van WOK, NIVEL, LHV en NHG. In 2001 participeerden ruim 120 huisartsenpraktijken. Zie voor meer informatie over LINH en over de hier beschreven gegevens www.linh.nl. Reacties naar info@linh.nl.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen